28 januari 201717:56
Door Joep Meijsen
Afgelopen week is voormalig ijshockeyinternational en technisch directeur van de ijshockeybond Dummy Smit overleden. De op 25 juni 1928 geboren Amsterdammer speelde een cruciale rol tijdens de glorietijd van het Nederlandse ijshockey vanaf eind jaren zeventig.
Smit had een internationale loopbaan als speler en coach en vervulde later een belangrijke rol bij de deelname van het Nederlands team aan de Olympische Spelen in Lake Placid en het wereldkampioenschap voor A-landen een jaar later. Een man die internationaal gerespecteerd werd en een enorme invloed had op een gouden generatie spelers als coach van Jong Oranje en teammanager bij het grote team.
Voordat Smit halverwege de jaren zeventig aantrad als technisch directeur van de ijshockeybond onder voorzitter Freddy Schweers had hij al een heel ijshockeyleven achter de rug. Als speler was hij na de tweede wereldoorlog actief voor de Amsterdamse IJsvogels. Als het ijshockey in Amsterdam aan een pauze van twaalf jaar begint na de sluiting van de Apollohal wijkt Smit uit naar het buitenland.
Hij speelde in de jaren daarna onder meer in België, Zwitserland, Duitsland, Oostenrijk en Joegoslavië, waarbij hij doorgroeide van speler, naar speler/coach en uiteindelijk speler. In 1962 maakt hij deel uit van het Oranje-team dat deelneemt aan het wereldkampioenschap in Colorado Springs in de Verenigde Staten.
Smit vertelt in een interview met Het Vrije Volk zelf over zijn jonge jaren. ‘In m’n jeugd was ik een aardig voetballertje. Ik heb zelfs nog met bijvoorbeeld Rinus Michels in het Amsterdams elftal gespeeld. Ik deed ook nog aan honkballen en naderhand aan ijshockey. In die twee sporten heb ik het tot international gebracht. Een dergelijke combinatie is nu niet meer mogelijk, tenminste als je in beide disciplines wilt uitblinken.’
Hij nuanceert zijn eigen prestatie echter ook direct. ‘Een overdreven voorstelling moet je er trouwens ook weer niet van maken. Ik denk dat een gemiddelde D-junior bij het ijshockey nu harder slaat dan wij destijd. Het zoveelste bewijs dat die sport met sprongen vooruit is gegaan. Kijk maar naar West-Duistland. Toen ik daar in 1962 als trainer begon, stelde het niks voor. Nu is het een sterke A-klasser’, zo liet hij in 1962 optekenen.
Smit was als technisch directeur van de ijshockeybond verantwoordelijk voor de aanstelling van bondscoaches als Hans Westberg, Lou Vairo, Cliff Stewart, Larry van Wieren en Gustav Bubnik. Met Oranje maakte hij de spectaculaire opmars mee die vanuit het Roemeense Galati naar Lake Placid en Stockholm leidde, maar ook de terugval in de jaren daarna.
In een interview met het Nieuwsblad van het Noorden in 1986 keek hij terug op die jaren. ‘In Roemenië speelden we een voortreffelijk toernooi. Alles zat mee. De sfeer was honderd procent, de spelers verkeerden in topvorm en ga zo maar door. Onder dergelijke omstandigheden kun je het toernooi in een B-groep winnen. Maar er hoeft maar iets fout te gaan of je wordt geconfronteerd met het andere uitsterste: degradatie.’
Hij blikte dan ook nuchter terug op die periode. ‘Een rotwedstrijd kan een toernooi verzieken, een wereldpartij en je bent niet meer te kloppen. Zo simpel ligt dat bij toernooien, waarom je iedere dag het ijs op moet. Maar laten we elkaar niets wijs maken, Nederland hoort niet thuis in de A-groep, dat hebben Lake Placid en Stockholm bewezen. De B-groep is ons niveau. Met de kans op een uitschieter of een teleurstelling.’
In die jaren werkte hij actief met de jeugdteams, die internationaal goed presteerden. Hij keek dan ook optimistisch vooruit. ‘Het Nederlandse ijshockey heeft toekomst. Een toekomst zonder Nederlandse Canadezen. Hier in het ijshockeycentrum in Zoetermeer blijkt dat dagelijks. Ik train diverse jeugdselecties en kan constateren dat het er met ons ijshockey niet slecht voorstaat.’
Toch vertelde hij dat het ijshockey ook een gouden kans heeft laten liggen. ‘In 1979 en de twee jaren die daarop volgden, heeft het ijshockey in Nederland als nooit tevoren in de belangstelling gestaan....de bond heeft destijds alleen verzuimd om munt te slaan uit het sportieve succes. Toen was de tijd rijp om sponsors te interesseren voor de ijshockeysport. Grote, wel te verstaan, om zo een goede financiële basis te leggen voor de verdere uitbouw van het ijshockey.’
Die kans werd echter niet gegrepen. ‘Een misser van de bond. Maar wat wil je? We misten de know-how om financieel rendement uit de A-status te halen. We dachten niet professioneel genoeg en waren bovendien overdonderd door het succes van Galati in 1979.’ Smit trad in 1988 terug als technisch directeur van de ijshockeybond, maar bleef de sport daarna nog jaren volgen.