25 mei 201711:56
Door Joep Meijsen
IJshockey Nederland zette deze week een streep door de huidige samenwerking met de Belgische bond binnen de Beneliga. Een verstandshuwelijk dat terugkijkend naar het ontstaan van de alliantie mogelijk al vanaf het begin gedoemd was te mislukken. Een reconstructie.
Het bestuur van IJshockey Nederland nam afgelopen maandag het besluit de samenwerking met de Belgische bond in de aparte stichting die verantwoordelijk was voor de organisatie van de Beneliga op te zeggen. Daarmee komt een einde aan een tweejarig experiment met een grensoverschrijdende competitie in de huidige vorm. Nederland gaat zijn eigen competitie organiseren, waarbij de Belgische clubs van harte worden uitgenodigd om deel te nemen. België werkt aan zijn eigen plan, dat in principe openstaat voor Nederlandse deelnemers.
Dit zal de komende weken ongetwijfeld nog tot de nodige verwikkelingen leiden, maar voor naar de toekomst wordt gekeken is het goed om te kijken waarom voor Nederland de huidige samenwerkingsvorm niet langer te handhaven viel. Daarvoor moeten we terug naar de situatie in het seizoen 2014-15, het moeizame laatste seizoen van de toenmalige Eredivisie.
Tilburg Trappers won dat jaar de dubbel in een seizoen waarin feitelijk de basis van een gezonde competitie verdween. De competitie had nog maar vijf Nederlandse deelnemers en daarvan dreigde Eindhoven en Geleen zich op verschillende momenten terug te trekken en de Eredivisie zich daarmee ten val te brengen. Met de toekomst van de Eredivisie ongewis oriënteerden de twee sterkste clubs, Heerenveen en Tilburg, zich op deelname aan de Oberliga.
De redding van de Eredivisie zou daarbij niet komen uit de Eerste Divisie, die juist bezig was met een succesvol seizoen. De clubs daar voelden er weinig voor om organisatorisch en financieel risico's te nemen om op een hoger niveau mee te spelen en de problemen van de clubs in de Eredivisie op te lossen. Bovendien wilden veel van de spelers uit de Eerste Divisie niet (meer) het veel intensievere schema van de Eredivisie spelen.
De oplossing werd uiteindelijk gevonden in een samenwerking met België, de gang van Tilburg naar de Oberliga en het besluit van Heerenveen om zich uiteindelijk alsnog aan te sluiten bij het Nederlands/Belgische plan. Het resultaat waren twee extreem succesvolle seizoenen voor een met een aantal internationals versterkt Tilburg in de Oberliga en twee seizoenen van de Beneliga, waarin vooral bij enkele clubs in Nederland de toeschouwersaantallen zich zeer positief ontwikkelden. Beide landen leverden één keer een kampioen af, Herentals in 2016 en Heerenveen in 2017.
Op organisatorisch vlak lag het eigenlijk vanaf het begin anders, vooral door de verschillende manieren van werken in Nederland en België. In Nederland was sprake van een bondsbestuur dat beleidslijnen uitzette en de uitvoering overliet aan het bondskantoor met professionals. In België was sprake van een bondsbestuur dat gewend was zelf uitvoerend de touwtjes in handen te nemen.
Hoewel er veel meer Nederlandse deelnemers waren aan de Beneliga, had binnen het bestuur van de speciaal hiervoor opgerichte stichting, met uit beide landen twee bestuursleden, België via voorzitter Pascal Nuchelmans de beslissende stem. Daarnaast claimde België de belangrijke financiële bestuurder. Nederland leverde via Noud van Berkel de ligadirecteur, die zich echter in zijn werk voortdurend gehinderd voelde door het Belgische bondsbestuur.
Nederland zag in de organisatiestuctuur een voortdurend argwaan vanuit België ten opzichte van Nederland. De angst overvleugeld te worden. Andersom hadden de Belgen voortdurend het idee dat in Nederland vanuit eigenbelang werd gehandeld in plaats van vanuit het belang van de Beneliga. Conflicten draaiden onder meer om zaken als competitieplanning en automatisering, waarvan Nederland vond dat er een goede structuur stond vanuit de oude Eredivisie, maar waarvan de Belgen de kosten veel te hoog vonden.
Het gevolg was de komst van een liga-site die nooit functioneerde, het in beide landen apart bijhouden van wedstrijdsheets en uiteindelijk het vertrek van Noud van Berkel niet alleen bij de Beneliga, maar ook bij de NIJB. In Nederland werd daarna in een analyse de oprichting van een aparte stichting gezien als een tactisch volstrekt overbodige en later ook belastende keuze. Het sluiten van een goede samenwerkingsovereenkomst zou veel beter de belangen van beide organisaties en de clubs kunnen waarborgen.
Voor de ijshockeybond in Nederland had het einde van de Eredivisie en het oprichten van de Beneliga ook financieel flinke gevolgen. De wedstrijdgelden lagen een stuk lager en in de overeenkomst met de Belgen waren ook de marketingrechten rond de hoogste liga overgedragen. Dit betekende dat de NIJB formeel geen mogelijkheden had om gelden aan te trekken om de organisatie te financieren en dat de bond eventuele sponsoren weinig kon bieden.
Binnen de NIJB was op dat moment een andere slag bezig. Met de vorming van Ijshockey Nederland moest de sport nadrukkelijker op de kaart gaan zetten in Nederland en de sport naar een nieuw niveau tillen. In de persoon van Rob van Rijswijk werd een nieuwe bondsdirecteur benoemd die een enorm pakket aan internationale ervaring met zich meebracht, maar die ruim twintig jaar weg was geweest uit het Nederlandse ijshockey.
Hij kon in zijn ogen niet anders dan de conclusie trekken dat de Beneliga weliswaar een uitstekend idee was, maar dat de valse start en de organisatievorm een hindernis vormden voor de ontwikkeling van zowel de ijshockeybond als de Beneliga en het Nederlandse ijshockey in het algemeen. Pogingen om in overleg tot aanpassing van de structuur te komen, leidden de afgelopen periode niet tot resultaat. Het leidde in de ogen van Nederland tot een ondermaatse uitvoering van de competitie in 2016-17.
Voor de oplossing om te kiezen voor een aparte directeur voelde men in Nederland niet veel. Het zou de structurele problemen niet oplossen en was gezien de aanwezigheid van een professioneel uitvoerend apparaat in Nederland ook overbodig. Daarmee werd de breuk zoals die vanmorgen bekend werd onvermijdelijk. Een verstandshuwelijk dat gedoemd was om te mislukken.