Door Frans Henrichs
’GECONTROLEERDE WAANZIN!’ Zo noemde een van mijn HBS-leraren het ijshockey, toen hij het in 1938 voor het eerst zag. Maar… nu, meer dan dertig jaar later, gaat er ‘s winters geen week voorbij of hij zit bij een wedstrijd te kijken.
Het schijnt dus wel een 'plezierige waanzin' te zijn... IJshockey is inderdaad een verbluffend kijkspel. De helderwitte ijsvlakte van 60 bij 30 meter met de rode en blauwe strepen en cirkels erop; teams in hun kleurige uniformen; spelers die met een onwaarschijnlijke schaatstechniek elkaar op het laatste moment weten te ontwijken of juist tegen de ijswereld rijden; de bevroren zwarte rubber schijf, die soms springt als een dronken kikker; de keepers, die in hun zware verpakking vaak de lenigste reddingen uitvoeren; de aanvalspatronen, dikwijls uitgevoerd als een ballet, maar ook wel eens met de tederheid van een tank; dat alles maakt deze flitsende sport met stick en puck zo sensationeel, dat miljoenen mensen over de hele wereld naar de ijsbanen stromen. Het joelende, klagende, juichende, schreeuwende publiek, dicht bij het ijs gezeten, vervult een grote rol bij dit spel. Ik heb wedstrijden gezien in Tilburg, Heerenveen, Den Haag, Groningen, Geleen of Utrecht, waarbij je dacht dat de hal zou exploderen van het enthousiasme. Omdat deze sport in wezen eenvoudig is, komt het publiek altijd aan zijn trek. Of ze nu kijken naar de profclubs Chicago Black Hawks, Boston Bruins, Montreal Canadiens, Toronto Maple Leafs; naar de Sovjet Unie tegen Tsjecho-Slowakije en Zweden-Finland of... HYS Veronica III tegen UYC II, er valt altijd wel wat te genieten. Ik heb in Canada, de Verenigde Staten en bij de wereldkampioenschappen voor amateurs wedstrijden gezien van het allerhoogste niveau en toch rijd ik 's winters nog over vaak gladde of mistige wegen ons land door om ergens op lager niveau van deze sublieme tak van sport te kunnen genieten.
IJshockey gaat je in het bloed zitten! Er zijn natuurlijk mensen die ijshockey alleen maar een leuke sport vinden door de soms getoonde brute kracht. Inderdaad zie je op een ijshockeybaan nogal eens een vechtpartijtje, al hebben de scheidsrechters daar wel overwegende bezwaren tegen. 'IJshockey is geen spel voor kostschoolmeisjes,' zei George Armstrong, de captain van de Toronto Maple Leafs in hun roemruchte zestiger jaren, die indiaans bloed in de aderen heeft. De Stoney-indianen noemen hem 'Opperhoofd-schiet-de-puck'... 'Vergeet niet,' zei Armstrong, 'dat ijshockey waarschijnlijk van indiaanse oorsprong is. De Mohawk-stam speelde in de achttiende eeuw "ho-ghee", zoals ze hun hockey noemden en "hoghee" betekent: "Het doet pijn". 'Indiaans spel? Geen sprake van!', commentarieerde de Franse scheidsrechter Calixte Pianfetti tijdens de wereldkampioenschappen van kwalificatiegroep II in Roemenië in maart 1970. 'Hockey is een Franse sport. Het komt van het woord "hoquet", een gebogen stok die onze schaapherders gebruiken!' De heer F. H. Schweers, voorzitter van de Nederlandse IJshockey Bond, is evenwel van mening dat ijshockey van oorsprong een Nederlands spel is. 'Kijk maar op de schilderijen van oude Nederlandse meesters,' zegt hij. 'Daar zie je kerels op Hollandse schaatsen staan met een hockeystok in hun hand.' Befaamde sportfiguren als Walter Bush, president van de Amerikaanse profclub Minnesota North Stars, en Thayer Thutt, oud-voorzitter van de Internationale IJshockey Federatie en eigenaar van het beroemde Broadmoor-hotel in Colorado Springs, delen zijn mening. Maar... ik ben er niet van overtuigd. Ik heb óók de doeken gezien met die stoere knapen, leunend op een soort hockeystok, terwijl er een bal voor die 'stick' ligt. Maar ik heb geen enkel schilderij kunnen ontdekken waarop echt wordt gespeeld, waarop de 'ijshockeyers' dus achter de bal aanjagen. Het is best mogelijk dat die mannen op de vier eeuwen oude schilderijen een variatie speelden van het oudhollandse 'kolf', nu nog bekend in West-Friesland. Er zijn zelfs mensen die beweren dat ijshockey in ... Griekenland begon. Inderdaad liet Themistocles 2500 jaar geleden op de Acropolis een muur bouwen, waarin twee jongemannen zijn uitgehouwen met een soort hockeysticks in de hand en de bal tussen hen in, terwijl een official kennelijk klaar staat om het startsein te geven.
We hebben dus afbeeldingen van Nederlanders, onder andere geportretteerd door de Amsterdammer Romein de Hooghe, met schaatsen aan de voeten, stokken in de handen en een bal op het ijs, maar zonder actie, en van oude Grieken, die kennelijk wél in actie zijn, maar geen schaatsen aan hebben. Foster Hewitt, de eerste radioreporter bij ijshockey, die al in de twintiger jaren deze sport voor de microfoon versloeg, zei mij eens dat zijn vader in het begin van deze eeuw tot een Canadees comité behoorde, dat het ontstaan van ijshockey moest onderzoeken. Men kwam toen tot de conclusie dat naar alle waarschijnlijkheid Engelse troepen, gestationeerd in de Canadese steden Halifax en Kingston, van 1783 tot 1855 een soort ijshockey speelden. Het is zeker dat zij goede schaatsers waren en ook veldhockey speelden. Dat is mogelijk, want in de achttiende eeuw werd er in Engeland al gehockeyed. Het staat ook vast dat er in 1855 in Kingston hockey werd gespeeld met een bal op het ijs en wel door Canadese militairen van Her Majesty's Royal Canadian Rifles, maar wás het ijshockey? Ze kunnen net zo goed het toen al bekende bandy hebben gespeeld, een soort landhockey op ijs. Clarence Campbell, de president van de National Hockey League, geeft terecht als zijn mening: 'IJshockey werd pas ijshockey, toen er speciale regels voor dit spel kwamen.' Dat was zeker niet het geval in 1855, toen een willekeurig aantal soldaten achter een bal, stuk hout of wat maar als puck kon dienen, aanjoegen, zolang er tenminste geen beren, wolven of boze indianen ten tonele verschenen en er geen moedige borsten door de ijsvlakte zakten.
In december 1879 hebben twee studententeams van de McGill-universiteit in Montreal tegen elkaar gespeeld en zij volgden een speciaal soort ijshockeyregels, al bestonden de ploegen uit dertig man. Er waren toen natuurlijk geen overdekte banen, geen hoge omheining. De boards bestonden uit planken van hoogstens een paar decimeter hoog, die om het speelveld lagen en de puck, of wat je dan een puck kon noemen, beletten om tientallen meters weg te vliegen of in een sneeuwhoop te belanden. Denkt u vooral niet, dat ijshockey meteen populair was, beslist niet. Het stond zelfs in een kwade reuk. Er waren immers nog geen kunstijsbanen. Dus begonnen de heren gewoon met een stick in de hand achter de puck aan te jagen, tussen het gewone publiek, dat vreedzaam aan het schaatsen was. Canada is nu een ijshockeyland, maar toen verschenen er hoofdartikelen in de bladen van boze journalisten, die melding maakten van een groep 'ruwe dwazen', die met hun 'ijsworstelingen' de levens in gevaar brachten van de vredelievende schaatsenrijders en -rijdsters.
In de hallen die aan het eind van de vorige eeuw ontstonden, werd al officieel gespeeld onder een soort ijshockeyregels, maar met een bal. Tot het de eigenaar van zo'n hal eens begon te vervelen, dat die bal steeds maar door de ruiten vloog en hij het spel stopzette, een schijf sneed uit de harde rubber bal, die teruggooide op het ijs en zei: 'Zo, speel daar maar mee verder.' Dat was de geboorte van de puck! De tegenwoordige goals waren er natuurlijk ook nog niet. Twee houten paaltjes in het ijs zonder een lat, dat was alles. Daarvoor stond de doelman - zonder beenbeschermers! - en erachter de doelrechter, die door met zijn zakdoek te wuiven moest aangeven of de puck door de palen was gegaan. Die man stond dus op het ijs en werd nogal eens door de schijf getroffen of door spelers ondersteboven gereden, zodat hij meer dan eens, onder enkele spelers liggende, met een wanhopig gebaar, zijn zakdoek zwaaide om een goal aan te kondigen... Pas toen de spelers leerden om de puck van het ijs te 'liften' en dus hoog te schieten, moesten de keepers zich gaan wapenen. Ze leenden 'leg guards' van de cricketclubs als beenbeschermers. Toen de schoten nog hoger werden, gingen ze leentjebuur spelen bij de honkbalverenigingen en vroegen om borstprotectors van de achtervangers! De spelers kwamen op hun gewone schoenen naar de baan en schroefden daar hun schaatsen onder het schoeisel. Herinnert u zich uw rolschaatsen nog? Als de wedstrijd voorbij was, werden de schaatsen weer van de schoenen geschroefd en wandelden de vermoeide helden doodleuk naar huis. Moeders waren in die tijd niet dol op zonen, die ijshockey speelden. Die schoenen leden er nogal onder, zoals u kunt begrijpen. Nou ja, er is niets nieuws in de wereld. Hoeveel Nederlandse jongetjes hebben na een partijtje voetbal op straat geen bestraffende opmerkingen te horen gekregen, als ze op afgetrapte schoenen thuis kwamen? Voor de keepers was het helemaal een wat moeilijke zaak. Als zo'n doelman een schot over het ijs met de schaats gestopt had, vloog zijn schaats door de kracht van de puck van de schoen af en belandde in de hoek van de baan. Het spel werd stopgezet, een verdediger pakte de schaats op, reed ermee terug naar zijn keeper en die schroefde het ijzer, op het ijs zittend, dan weer onder zijn schoenen. Het zou wel enig opzien baren, als de scheidsrechters tegenwoordig het spel steeds moesten onderbreken, als de keeper een laag schot had gestopt. De spelers zaagden hun sticks gewoon van de bomen. Gebogen takken vormden solide sticks. Als beschermende kleding stopten ze dikke weekbladen onder hun kleren. Toen rond 1880 de studenten begonnen te spelen, was er al een fabriek, die sticks fabriceerde. Meestal uit één stuk iepenhout, dat gestoomd werd en gebogen om het de goede vorm te geven. Dat proces is een halve eeuw gehandhaafd. Pas in de dertiger jaren kregen we sticks, die in twee stukken gemaakt werden en de tegenwoordige sticks zijn werkelijk kunststukken met hun versterkingen van glasfiber.
Ook met de goals zat het vroeger nog niet helemaal goed. Die bestonden immers, zoals u inmiddels al weet, uit twee palen in het ijs, zonder een lat, zodat het bijzonder moeilijk was om echt te constateren of er gescoord werd. Meestal ontstonden er nogal heftige debatten of de puck door de palen was gegaan of er net langs of over. Volgens de Canadese sporthistorici wandelde ene Francis Nelson eens door een haven, toen zijn oog viel op de visnetten. Hij besloot zo'n net in een goal te hangen en vanaf dat moment was er geen sprake meer van twijfel. De puck lag in het net of niet. En... eindelijk waren er doelrechters genoeg! Want vroeger hadden de clubs het recht tijdens een wedstrijd om een nieuwe doelrechter te vragen, als ze het met de arbiter niet eens waren. Er is aan het begin van deze eeuw in Toronto een wedstrijd gespeeld, waarin acht arbiters in de frontlijn werden gestuurd, voor er eindelijk iemand genade vond bij de spelers ...
Het waren mannen als Fred Waghorne, die de scheidsrechters meer aanzien gaven. De arbiters in die tijd gebruikten stalen fluitjes, maar op de banen was het vaak dertig graden onder nul, zodat het meer dan eens gebeurde, dat zon fluitje aan de lippen van een scheidsrechter vast vroor. Wanneer hij het fluitje uit zijn mond nam, kwam er een stuk lip mee. Waghorne beweert, dat hij eens in een hotel te Kitchener logeerde, toen de kelner een kleine handbel luidde om de gasten erop attent te maken, dat de lunch werd geserveerd. De arbitrale uitvinder nam die bel mee naar de baan en gebruikte hem die middag in plaats van het vastvriezende fluitje. Vanaf dat moment namen de scheidsrechters overal een bel in plaats van een fluitje. Toen de banen overdekt werden en verwarmd, werd de bel natuurlijk opzij gelegd, maar tot in de veertiger jaren kon je ook Nederlandse spelers horen roepen naar hun teamgenoten op het ijs: 'Get a bell,' als zij vonden, dat die spelers off side moesten rijden of de puck tegen de band dienden te klemmen, omdat verse krachten noodzakelijk waren. 'Get a bell' was een term uit de tijd, dat de referees nog bellen gebruikten. Het betekende: 'Zorg, dat de scheidsrechter belt, verse krachten moeten het ijs op.' In die tijd werd er alleen van spelers gewisseld als het spel stil lag. Waghorne is ook de man, die de tegenwoordige 'face off' uitvond, waarmee de puck in het spel werd gebracht. Vroeger legde de scheidsrechter de schijf op het ijs tussen de sticks van twee tegenstanders. Hij riep dan 'play' en reed weg. Maar die spelers bleven vaak niet wachten op het arbitrale signaal om het spel te beginnen. Ze begonnen al tegen de puck te rammen, terwijl de scheidsrechter hem nauwelijks op het ijs had geplaatst. Het gevolg was, dat die referees op verschillende lichaamsdelen een opvallend blauwe huidskleur vertoonden. Waghorne was eens zo onder handen genomen, dat hij er schoon genoeg van had. De kordate arbiter gebood de spelers een paar meter uit elkaar te gaan staan en smeet de puck op het ijs tussen hen in. 'Ik voelde me net een leeuwentemmer, die een stuk rauw vlees tussen de roofdieren werpt,' vertelde hij later. Maar de 'face off', zoals die nu nog gebruikt wordt, was geboren...
In 1885 werd te Montreal de 'Amateur Hockey Association of Canada' opgericht. Tijdens de oprichtingsvergadering werd het aantal spelers per team vastgesteld op zeven. In datzelfde jaar werd ook de eerste officiële ijshockeycompetitie ter wereld gespeeld. Dat gebeurde in Kingston met als deelnemende teams Athletics, Royal Military College, de Kingstons en Queen's University. Deze universiteitsploeg was de eerste kampioen, maar belangrijker was de deelneming van het Military College. De cadetten leerden immers het ijshockeyspel en wanneer zij na hun opleiding naar alle windstreken werden uitgestuurd, namen ze het spel met zich mee. En ijshockey werd populair in geheel Canada, na de Sovjet Unie in grootte het tweede land ter wereld. De wedstrijden bleven niettemin vaak een merkwaardig verloop hebben. Ze werden meestal gespeeld op de gewone ijsbanen, waarop anders het publiek schaatste. Dit had vaak tot gevolg, dat er in het midden van de baan een verhoging was, waarop het orkest plaats nam. Vele spelers maakten daarvan een passend gebruik. Ze deden net of ze links van de muziektent langs zouden rijden en als de tegenstanders zich in die richting bewogen, stopten ze plotseling en kwamen rechts achter de verhoging vandaan. Cyclone Taylor, een beroemde Canadese speler uit vroeger jaren, vertelde mij eens in Montreal, dat hij in zijn jonge tijd nog door veteranen in zijn team had horen praten over de 'bandstand-tactics', de 'tactiek rond de muziektent!'
Toen ijshockey voor het eerst in hallen werd gespeeld, waren er weer andere problemen. Ten eerste waren die hallen geen kunstijsbanen. Het was buiten eenvoudig zo koud, dat het water ook in de hal bevroor. De toeschouwers hadden vloeibare verwarming bij zich. Meestal in de vorm van whisky. Verder was het licht heel slecht. Maar het voornaamste obstakel vormden de vlaggen, die aan het dak hingen. Er waren spelers, die er een gewoonte van maakten om de puck hoog in de vlaggen te schieten, die boven het doel van de tegenpartij hingen. Als die schijf dan naar beneden kwam stond daar een teamgenoot te wachten om de puck in het doel te rammen. Soms was dat niet eens meer nodig. Dan had de uit de hoogte neerdalende schijf de rug van de verbouwereerde keeper geraakt en was zo in het net terechtgekomen. Het was op zon koude, mistige baan, dat de reeds genoemde scheidsrechter Waghorne werd geconfronteerd met een van de moeilijkste beslissingen uit zijn loopbaan. Een grootse carrière. Hij leidde meer dan 2400 wedstrijden. In een van die duels werd de puck tegen een doelpaal geschoten. De helft van de puck belandde in het doel, de andere helft lag in de hoek van de baan. Goal of niet? 'Goal' beweerden de aanvallers, 'de puck ligt in het net.' 'Geen doelpunt,' zei de verdedigende partij, de puck ligt in de hoek van de baan!' Waghorne kende inderdaad géén doelpunt toe. Het was een Salomo's oordeel en hij had het in enkele seconden te nemen. Een puck moet volgens de spelregels een diameter hebben van 7.62 centimeter en een dikte van 2.54 centimeter. De schijf, die in het net lag had die afmetingen niet en was dus geen 'puck in de zin der wet.'
Uiteraard werd al dat ijshockey uit de begintijd gespeeld door pure amateurs. Maar het duurde niet lang, of het professionalisme zou zijn opwachting maken. Niet in Canada, maar in de Verenigde Staten. In Houghton, vlak bij de Canadese grens, stelde de rijke tandarts Gibson een professionalteam samen uit Canadese jongens, dat hij Portgage Lakes noemde. Met die Portgage Lakes ging Gibson op toernee door andere kleine Amerikaanse industriestadjes en kraakte de ploegen, die daar speelden. Industriëlen in die steden waren evenwel ook niet op hun achterhoofd gevallen en begonnen eveneens Canadezen te importeren. Zo werd in 1904 de 'International Pro Hockey League' opgericht. De eerste profclub in Canada ontstond ook niet in een grote stad, maar in Sault Ste Marie (Ontario). De salarissen, die de spelers toen al opstreken waren niet mis. De reeds genoemde Cyclone Taylor kreeg 500 dollar (1800 gulden) voor een wedstrijd. Art Ross, de latere uitvinder van de Art Ross goals, waarmee nu nog gespeeld wordt en die moeten verhinderen, dat de puck terugspringt uit het doel, als hij er eenmaal in is geflitst, verdiende 50 dollar per maand op een handelsbank, maar duizend dollar per wedstrijd. Hij verkocht zijn diensten aan de meest biedende club. Er werd in die tijd zwaar gewed op de wedstrijden. De teams bestonden nog steeds uit zeven man. Maar in 1904, op een Tweede Kerstdag, was een van de spelers van Sault Ste Marie, die moest spelen tegen Pittsburg, nog in zo'n desolate toestand van het Kerstdiner en de daaraan verbonden drankjes, dat hij niet op het ijs kon komen. Beide teams kwamen toen overeen met zes man te spelen en... het publiek was wild enthousiast. Vergeet u niet, dat in die tijd de puck niet vooruit gepasst mocht worden. Het was dus grotendeels een kwestie van iedere man voor zichzelf, waardoor individualistische 'stick handlers' ontstonden. En die stickhandlers hadden nu meer ruimte, omdat er twee spelers minder op het ijs stonden, zodat de toeschouwers een leukere wedstrijd kregen te zien en genoten. Zo ontstond het ijshockey voor teams van zes man, behalve in het westen van Canada waar nog steeds met zeven man werd gespeeld in een league, opgezet door de bekende ijshockeyfamilie Patrick.
In het westelijke British Columbia hadden ze in die tijd nauwelijks van ijshockey gehoord, maar de Patricks bouwden kunstijsbanen. In 1912 opende de baan in Vancouver met een toeschouwersaccommodatie van 10.000 man. De krantenverslagen uit die tijd zijn kostelijk. Een reporter schreef: 'IJshockey is ruw, maar wel iets sneller dan cricket...' De gebroeders Patrick brachten allerlei vernieuwingen in ijshockey. Bijvoorbeeld rugnummers. Dat gebeurde in 1912. Voor die tijd hadden zelfs voetballers, honkballers en basketballers nergens ter wereld rugnummers gedragen. De Patricks gaven ook de keepers toestemming om op het ijs te vallen. Dat was eerst verboden. Ze moesten op de schaatsen blijven om een schot te stoppen. En de doelrechter mocht nu niet meer op het ijs staan, maar er achter. Hij stond evenwel nog niet helemaal beschermd. Voor hem was geen hoog net zoals nu of een omheining om de puck tegen te houden en direct achter hem stonden de toeschouwers. En als de man het lef had om een doelpunt toe te kennen aan de bezoekers, werden de supporters achter hem wel eens handtastelijk. Een van die doelrechters, Johnson uit Victoria, trok zich er niets van aan en was dan ook vaak het slachtoffer van scheldende toeschouwers. In een wedstrijd stond een man achter hem, die niets deed dan schreeuwen: 'Je bent blind, Johnson.' Tot er een schot kwam, dat precies de goede richting had. Johnson dook plotseling, keek achterom toen de puck tegen het gezicht van de toeschouwer knalde en vroeg toen: 'Wie is er nu blind?' Dit soort zaken is momenteel onmogelijk. De doelrechters zitten in een hokje achter het doel, buiten de ijsvlakte, direct aan de omheining en laten via een drukknop een rood lichtje branden, waarmee ze aangeven, dat er is gescoord. Dit was een uitvinding van de in 1917 opgerichte National Hockey League, veruit de beste hockeycompetitie ter wereld, waarin teams spelen uit Canada en de Verenigde Staten. Die National Hockey League ontstond uit de andere professional leagues en is van zeer grote betekenis voor ijshockey, maar het waren de gebroeders Patrick, die daarvoor met hun uitvindingen de sport een zet in de goede richting gaven. Niet alleen de vrijheid aan keepers om op het ijs te duikelen, de rugnummers en de betere plaats voor de doelrechter, maar ook de pass naar voren, waardoor het spel sneller werd en de 'assist' waren hun uitvindingen. De 'assist' is de beslissende voorzet, waaruit gescoord wordt. Bij ijshockey krijgt niet alleen de man, die het doelpunt maakt een punt op het scoreformulier, maar ook degene, die de voorzet heeft gegeven. Een goede gedachte. Hoeveel keren hebt u niet bij voetbal gezien, dat de speler, die scoorde de bal eigenlijk alleen maar voor het inleggen had en degene, die de pass gaf, het doelpunt voor 99 procent had voorbereid?
We hadden het net over die National Hockey League. Om u enig idee te geven, hoe sterk het ijshockey in die competitie was, moet u wel weten, dat de junioren van de oudste en beroemdste N.H.L.-cIub, Montreal Canadiens, in 1965 en 1969 de Russische wereldkampioenen versloegen met 2-1 en 9-3 ... Dat was wel voor de 'expansion', voor de uitbreiding van zes N.H-L.-teams tot 16, waardoor het spelpeil omlaag ging en de Russen of Tsjecho-Slowaken bijna even sterk zijn geworden als de profs. Er is in Canada gewoon geen talent genoeg om zoveel clubs - plus nog eens 12 in de nieuw opgerichte World Hockey Association - te vullen. Want al spelen de meeste teams in de Verenigde Staten, ze bestaan bijna geheel uit Canadezen. De oudste N.H.L.-clubs zijn, behalve die Montreal Canadiens, de Toronto Maple Leafs, Boston Bruins, Chicago Black Hawks, New York Rangers en Detroit Red Wings. Clubs, die korte tijd bestaan zijn de St. Louis Blues, Pbiladelphia Flyers, Oakland Seals, Minnesota North Stars, Los Angeles Kings, Pittsburgh Penguins, Vancouver Canucks, Buffalo Sabres, Atlanta Flames en New York Islanders. De laatstgenoemde twee clubs traden pas in 1972 toe tot de N.H.L. en moesten elk zes miljoen dollar betalen om mee te mogen doen! Medelijden met die verenigingen behoeft u overigens niet te hebben. Professional ijshockey is 'big business'. Clubs als de Toronto Maple Leafs en de Montreal Canadiens maken zo'n tien miljoen gulden winst per jaar. De ijsstadions van beide verenigingen zijn al sinds 1945 besproken uitverkocht. Toch kunnen er meer dan 16.000 toeschouwers in die stadions en spelen de teams minstens veertig thuiswedstrijden per seizoen. Zowel in Toronto als in Montreal zijn om seizoenkaarten, die weer recht geven op toegangsbewijzen voor de volgende jaren, grote familieruzies ontstaan. Het komt vaak voor, dat vaders nu in hun testament vermelden aan welke kinderen de seizoenkaarten bij hun dood overgaan...
De National Hockey League wordt geleid door Clarence S. Campbell, een geniale man, die op de universiteit van Oxford in Engeland studeerde en met het team van die universiteit deelnam aan het eerste toernooi om de Spenger Cup te Davos, dat door Oxford werd gewonnen. Campbell is een groot vriend van Nederland. Hij vocht het laatste oorlogsjaar met het Canadese leger in ons land en fungeerde in 1946 als een der aanklagers in processen tegen oorlogsmisdadigers. Een moedig man, die Campbell. Hij ontzag zich niet om de grootste ster van de Montreal Canadiens, Maurice Richard, te schorsen, vlak voordat de Canadiens een belangrijke thuiswedstrijd speelden. Richard had een scheidsrechter tegen het ijs geslagen en de N.H.L.-president kon dat natuurlijk moeilijk over zijn kant laten gaan. Niettemin kreeg hij dreigbrieven van mensen, die schreven, dat zij hem zouden vermoorden. Overigens: over die geschiedenis hebben wij het nog wel eens. U zult bij de namen van die N.H.L.-clubs vele Amerikaanse verenigingen zijn tegengekomen. In die clubs spelen niettemin, zoals vermeld, hoofdzakelijk Canadezen. Enkele Amerikanen zijn erin geslaagd tot de top door te dringen. In 1965 probeerde ook de Zweed Ulf Sterner, die u via de televisie vaak in actie hebt gezien voor het Zweedse team, een plaats te veroveren in een N.H.L.-club. Hij speelde enkele wedstrijden voor de New York Rangers, maar had geen succes. Het prof-ijshockey was hem te hard en te goed. In het seizoen 1969-70 experimenteerden de St. Louis Blues met de Tsjech Jaroslav Jirik, die net als Sterner wel in de lagere profleagues succes had, maar in de N.H.L. niet. Nu gaat de Zweed Thommie Bergmann naar Detroit en ik geloof dat hij het wel zal redden. Onder die National Hockey League zitten nog de American Hockey League, de Western Hockey League, Central Hockey League, International Hockey League en Eastem Hockey League. De I.H.L., waarin ook Carl Forster, die enkele seizoenen schitterde voor de H.O.K.Y. in Den Haag, speelde en de E.H.L., waarin andere 'Hagenaars' zoals Chris-de-tank-Finnerty en Lee Ingliss uitkwamen, zijn semi-profcompetities. In de American, Central en Western Hockey leagues spelen beroepsspelers, die minder verdienen dan de N.H.L.-helden. Die komen aan een gemiddelde van 100.000 gulden voor zeven maanden werk per jaar. Bovendien hebben ze dan nog recht op allerlei premies en na tien jaar in de N.H.L. gespeeld te hebben ook op pensioen. Dat laatste op initiatief van de formidabele president Clarence S. Campbell. Ook de scheidsrechters genieten die voordelen en dat is terecht. Ze moeten hun taak verrichten temidden van een twaalftal opgewonden lieden, die met een gemiddelde snelheid van tegen de 30 kilometer per uur op een paar messen over het ijs flitsen met een stok in de hand en daarbij achter een harde rubber schijf aanjagen, die snelheden bereikt van ver over de 100 kilometer per uur. Bij die spelers zijn ware artiesten. Een man als Gordie Howe, die in 1928 geboren werd en in 1946 zijn eerste wedstrijd in de National Hockey League speelde, behoorde een kwart eeuw tot de helden van de Detroit Red Wings. Bobby Hull, de vroegere ster van de Chicago Black Hawks, haalt met de puck een topschaatssnelheid, die over de 40 kilometer per uur ligt en schiet met een snelheid van over de 170 kilometer per uur. Bobby Orr van de Boston Bruins is pas 23 jaar, maar maakt als verdediger goals aan de lopende band. Dit soort sterren verdient salarissen van een miljoen per jaar en terecht. Zij vullen de stadions. Het is bijzonder jammer, dat spelers als Orr, Hull, Howe, Esposito, Mikita, Beliveau en keepers van het formaat Jacques Plante of GIenn Hall nooit de kans hebben gekregen om in de gouden tijd van de N.H.L. met hun teams op wereldkampioenschappen uit te komen. Dan had u via de televisie eens de ware kracht van het Canadese ijshockey kunnen zien.
Eens stuurden de Canadezen amateurclubjes naar de wereldkampioenschappen en die veroverden dan vaak de wereldtitel ook. De Trail Smoke Eaters uit het kleine mijnstadje Trail werden zelfs twee keer wereldkampioen, in 1939 en 1961. Die Canadese clubs veroverden tot in 1961 negentien wereldtitels. Daarna was het afgelopen. In 1962 werd Zweden wereldkampioen en vanaf 1963 tot en met 1971 waren de Russen op de titel geabonneerd. In 1972 triomfeerde Tsjecho-SIowakije. Het ijshockey in Europa, vooral in de Sovjet Unie, Tsjecho-SIowakije, Zweden en Finland is veel sterker geworden. Een katholieke Canadese priester, David Bauer, die zelfs op het seminarie nog aanbiedingen kreeg van profclubs, probeerde een nationaal Canadees amateurteam op te bouwen, maar stuitte daarbij op talloze moeilijkheden. De grote profclubs hadden weinig zin om de amateurs, die voor de toekomst bij hen een contract hadden afgesloten, vrij te geven voor de nationale ploeg. Zij waren bang, dat de spelers gewend zouden raken aan het Europese ijshockey met zijn zachtere spel.
De Canadezen mogen dan de uitvinders zijn van de mooie ijshockeysport, ook in Europa is het spel met stick en puck populair geworden. In de Sovjet Unie zijn miljoenen ijshockeyers. In Moskou hebben wel eens 50.000 mensen in de open lucht bij een temperatuur van 30 graden onder nul naar een ijshockeytopper staan te kijken!
Bij de Internationale IJshockey Federatie, de Ligue Internationale de Hockey sur Glacé, zijn momenteel (1972) 30 landen aangesloten: Australië, Oostenrijk, België, Bulgarije, Canada, Communistisch China, Tsjecho-SIowakije, Denemarken, Finland, Frankrijk, Oost-Duitsland, West-Duitsland, Groot-Brittannië, Hongarije, Italië, Japan, Luxemburg, Noord-Korea, Zuid-Korea, Noorwegen, Polen, Roemenië, Zuid-Afrika, Spanje, Zweden, Zwitserland, Verenigde Staten, Sovjet Unie, Joegoslavië en Nederland. Had u niet verwacht, wel, dat ijshockey ook gespeeld zou worden in min of meer tropische landen als Australië en Zuid-Afrika?! De grote man in de internationale ijshockeyfederatie is ongetwijfeld John F. ('Bunny') Ahearne, een bijzonder slimme, in Londen wonende, Ierse zakenman, die de bond jarenlang met ijzeren vuist regeerde en voor zijn L.I.H.G. via televisiecontracten miljoenen verdiende...
In Nederland werd voor het eerst in januari 1929 ijshockey gespeeld. Twee Belgische ploegen kwamen op de Haarlemse ijsbaan een demonstratie geven. Dat het juist Belgen waren was niet zo vreemd. België behoorde in die tijd tot de sterkste landen van Europa. Bijna niemand weet het, maar de Belgen behaalden m 1913 te München de Europese titel en werden in 1927 te Wenen tweede van Europa achter Oostenrijk. Dat Belgische team bestond uit doelman Hector Chootteau; Roger Bureau en, Louis Franck in de verdediging en Pierre van Reyschoot, Willy Kreitz en David Meyer als voorhoede. Er was maar één wissel-speler: Collon. Ook de leiding van de internationale ijshockeyfederatie was lange tijd in Belgische handen met Paul Loicq als voorzitter en André Poplimont als secretaris. De bekendste Belgische speler en official is ongetwijfeld de Antwerpenaar Sjefke Lekens, die in 1923 met ijshockey begon en na de oorlog zelfs nog tegen Nederland op het ijs kwam. Lekens was ook van de partij bij die eerste demonstratie in Haarlem. 'Het was een heel strenge winter, maar natuurlijk moest het op die zondagmiddag, dat wij de demonstratie gaven, beginnen te regenen,' vertelde hij mij onlangs. Toch was er een boel volk. Ik vind het leuk om aan de start van ijshockey in Nederland meegeholpen te hebben. Bij ons was het in 1910 officieel begonnen. Een paar Belgen, die in Canada gewoond hadden, legden de basis. Zij vormden de Club de Patineurs de Bruxelles. Andere sterke verenigingen waren de Etoile du Nord en de Brusselse IJshockey Club. Later kwam Antwerpen in opkomst.' Nadat de Belgen die demonstratie in 1929 gegeven hadden, was ijshockey in Haarlem populair. Er werd zelfs door scholenploegen gestreden om de Beynes-beker en de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond lonkte ook naar ijshockey. Maar ook aan die strenge winter kwam een einde.
In 1934 kreeg Nederland zijn eerste kunstijsbaan. Die lag aan de Amsterdamse Linnaeusstraat bij de gasfabriek. Op 6 september 1934 ontstond de Nederlandse IJshockey Bond. Jhr. P. J. Boogaert werd de eerste voorzitter. Zijn opvolger was mr. J. A. C. Bierenbroodspot, die tal van jaren de scepter zwaaide voor hij de voorzittershamer overdroeg aan de heer B. W. Oosthoek, die weer werd opgevolgd door de heer F. H. Schweers. De N.IJ.B. heeft dus in 39 jaar maar vier voorzitters gehad, wat niet veel is, want organisatorisch was het Nederlandse ijshockeyleven zeer roerig. Er zijn helaas wel enkele officials geweest, die meer aan hun clubs dachten dan aan het nationale belang. IJshockey bloeide in de dertiger jaren. Verenigingen als de A.Y.H.C. in Amsterdam, het Haagse H.H.Y.C. (onderafdeling van de bekende landhockeyclub) en T.Y.S.C. in Tilburg werden populair. Spelers als Kappie Taconis, Piet van Heeswijk, Felix de Jong, Hans en Jan Gerritsen, Co Klotz, Jan Suurbeek, Dick Benjamins, Bob v. d. Stok, Thijs Cohen Tervaert, Sjoerd van Marle, Rein Everwijn, Huip Dupon, en in Tilburg de gebroeders Koster en de tegenwoordige, actieve, N.IJ.B.-secretaris Joop van Rijswijk maakten goede vorderingen met behulp van Canadese leermeesters als Pete Griffin, Sunny Mooney, Kirby, Chase, die ook een goede bokser was, McWilliams. En met grote steun van Hans Bruck, de directeur van de kunstijsbaan in Amsterdam, die helaas tijdens de oorlog in een concentratiekamp om het leven zou komen. De Nederlanders leerden snel. In 1935, een jaar na de oprichting van de Nederlandse IJshockey Bond, werd al deelgenomen aan de wereldkampioenschappen te Davos. De Oranjeploeg verloor toen maar met 4-0 van de Europese kampioen Zwitserland, dat in zijn 'Ni-Sturm' - Bibi Torriani, Hans en Pic Cattini - een van de beste voorhoedes ter wereld had. De Nederlanders kwamen toen ook niet met lege handen naar huis. Zij wonnen de Fair PÏay Cup. In 1939 verloor Nederland in de laatste seconde van Italië, won van Finland en verloor maar met 8-0 van Canada, dat in die tijd meestal met zo'n twintig goals verschil zegevierde. De Trail Smoke Eaters waren de Canadese vertegenwoordigers en hun coach schreeuwde herhaaldelijk: 'Boys, get organised,' want de Nederlanders wisten door hun felle spel de ploeg van de wereldkampioenen te desorganiseren.
In de oorlog werd er in Amsterdam een tweede club opgericht, de 'IJsvogels' door leden van de AYHC, die er geen genoegen mee namen, dat enkele prominenten in hun oude vereniging nationaal-socialistische sympathieën koesterden. Er is in de Amsterdamse Apollohal, die toen als gezellige kunstijsbaan fungeerde, eens een niet zachtzinnige wedstrijd AYHC-IJsvogels gespeeld, waarin laatstgenoemden zegevierden, waarop een AYHC-bestuurslid vol wrevel zei: 'De democraten hebben gewonnen.' De Nederlandse clubs, met uitzondering uiteraard van AYHC, weigerden contact te hebben met Duitse verenigingen en daardoor kwam al snel een einde aan ons ijshockey, al is er op natuurijs wel gespeeld. Ik herinner me wedstrijden op de natuurijsbaan in Den Haag, op Klein Zwitserland, in Halfweg, Bussum en demonstratieduels in Kampen. In Halfweg moesten we ons omkleden in de machinekamer van de suikerfabriek. De baan was uitgezet in het haventje van die fabriek. Een van de spelers reed tegen een ducdalf op, waaraan normaal de boten gemeerd werden en die ze natuurlijk voor het ijshockey niet hadden kunnen weghalen. Er was uiteraard nauwelijks aan Canadese uitrustingen te komen. De keeper van 'De Snelle Zes' uit Halfweg had daarom zijn beenbeschermers maar van hout gemaakt... In Bussum speelde Henk van Zalinge mee, die later in de autosport furore zou maken en in Kampen ben ik eens als keeper met doel en al door bet ijs gezakt. Enfin, de boerenkool met worst vergoedde in die oorlogsjaren alles. Na de oorlog waren de Canadese militairen hier en die gingen natuurlijk hun nationale sport beoefenen. Weet u, dat er Canadese soldaten zijn geweest, die tijdens de oversteek over Het Kanaal van Engeland naar de Franse kust en op hun veldtocht door Frankrijk, België en Nederland ijshockeyschaatsen bij zich hadden, want misschien zouden ze wel ergens terechtkomen, waar ijs was?! In Nederland zorgden de heren er onmiddellijk voor, dat de banen in Tilburg, Amsterdam en Den Haag open gingen en ze begonnen op die banen een competitie te spelen, waarop de Nederlanders de ogen uitkeken. Bij sommige van die wedstrijden fungeerde de tegenwoordige president van de beroemde National Hockey League, Clarence Campbell, als scheidsrechter en een prominente keeper was de doelverdediger van de Toronto Maple Leafs, de vermaardste goalie van zijn land, Turk Broda, die zich enkele jaren later uit de hoogste profklasse zou eten. Hij werd te dik en te langzaam. Het bekende dagblad Toronto Star gaf dagelijks in grote opmaak wat Broda gegeten had, welk dieet hij volgde en zijn gewicht op het gram nauwkeurig... Maar de Canadezen vertrokken weer en wat overbleef waren de Nederlandse wedstrijden. Ook die trokken echter duizenden toeschouwers. Den Haag, met de nog door Broda gecoachte Jan van der Heiden in het doel en verder Piet van Heeswijk, Egon Rolf v. d. Baumen, Cor Schwencke, Johan van Rhede bouwde met steun van Canadezen als Andreola, Carey, de sublieme Ed Zukiwsky en de Hongaar Bobby Tele een technisch goed team op. Andreola had eerst nog in Amsterdam bij de IJsvogels de later zeer snelle en talentvolle voorhoede Jacques Feenstra, Rijk Loek en Dolf Overakker gecoached. In Amsterdam maakte ook de Canadees Ray Dinardo furore. Dummy Smit, die later als coach in Zwitserland en Duitsland zou werken en Meg de Jong, die een goede voetbaltrainer werd, waren in opkomst. In Tilburg trok de acrobatische keeper Toontje van Rijswijk de aandacht, maar ook Fons de Laat, Fons Rutten, Jos Marijnissen en Nico Kremers waren populair. De Tilburgers hadden een opvallende Canadese vlieger in hun team. Dat was Roger Goudreau. Pas later werd bekend, dat hij in Canada levenslang geschorst was wegens mishandeling van een scheidsrechter. In Tilburg bleef Goudreau rustig. Hij nam alleen twee supporters te pakken, die zijn vrouw lastig vielen. Maar die supporters werden wel met zo'n kracht tegen een deur gekwakt, dat die uit zijn hengsels vloog...
In 1950 won Nederland het vierlandentoernooi, dat in Amsterdam en Den Haag werd georganiseerd, vóór België, Frankrijk en Italië, maar daarna kwam de klad in ons nationale ijshockey. De kunstijsbaan in de Apollohal ging dicht en ook Tilburg werd gesloten, zodat alleen de H.O.K.Y. in Den Haag overbleef, dank zij de directrice mej. F. van Honstede en de heer D. de Blank. IJsvogels-voorzitter Schweers hoopte, dat er een baan zou komen bij het Olympisch Stadion in Amsterdam en ging in de tussentijd met zijn ploeg door heel Europa uitwedstrijden spelen. Hij had daarvoor een van alle gemakken voorziene autobus gekocht, maar dat avontuur moest natuurlijk ten einde lopen, temeer daar die kunstijsbaanplannen van het Olympisch Stadion alleen een mooie maquette opleverden, maar geen ijs. De Nederlandse ijshockeyliefhebbers waren dus wel gedwongen iedere week naar Den Haag te trekken om hun sport te zien of te beoefenen. De ploeg van H.H.Y.C., later HIJS HOKY, maakte met zeer goed spel die soms verre reizen goed. Met steun van Canadezen van het formaat Pat Adair, Carl Forster, Joe McGuire, Joe Richard, Max Millman, Hudson, Real Belisle zijn enorme prestaties verricht. De Ottawa Montagnards werden verslagen, een van de beste Canadese amateurploegen, die in Den Haag hun enige nederlaag leden op een Europees toernee. Ook Spartak Praag, enkele malen winnaar van het traditionele Kersttoernooi om de Spengler-cup te Davos, moest op de HOKY de vlag strijken. Voorzitter Ed Hopman glunderde! Na het vertrek van Adair en Forster liep de kwaliteit van het spel in Den Haag echter terug, ondanks een Ron Naud, in Canada als een talent beschouwd, en een reeks goede Nederlandse spelers onder aanvoering van Arie Klein, die meer dan duizend wedstrijden speelde. HYS HOKY bleef Nederlands kampioen tot 1969. In het seizoen 1969-1970 werd hun meer dan twintig jaar durende hegemonie doorbroken en legde de YHC Den Bosch met Jastzemski, Boyle, Hagerman, Gosselin, Koukal en Wagner beslag op de Nederlandse titel. Het was toch een Brabants jaar, want TYSC uit Tilburg veroverde de Cup International. In het toernooi om deze beker speelden naast Tilburg, Den Bosch, Den Haag en de Geleense Smoke Eaters de Franse clubs Chamonix en Grenoble en de Canadese luchtmachtploegen uit het Duitse Baden Baden en Lahr. Een sterke competitie, die veel publiek trekt en waarbij zes buitenlanders per team waren toegestaan. In het seizoen 1970-1971 werd Tilburg opnieuw houder van de Cup International en bovendien Nederlands kampioen, omdat de Smoke Eaters wel de eerste plaats veroverden, maar te veel buitenlanders hadden.
Frans Henrichs, 1973
Verantwoording
Het bovenstaande is een weergave van het hoofdstuk 'Verbluffend kijkspel' uit het boek 'Frans Henrichs over ijshockey' uit 1973. Een enkele passage is weggelaten. Frans (François Henri Louis) Henrichs werd in 1922 geboren in Surabaya, in het toenmalige Nederlands-Indië. Henrichs was zelf ijshockeykeeper. Vanaf het eind van de jaren '30 tot het eind van de jaren '40 speelde hij onder meer voor de Amsterdamse clubs A.Y.H.C. en IJsvogels. In 1949 begint Henrichs als sportjournalist bij De Telegraaf. Met een live verslag van de ijshockeywedstrijd om de West-Europacup tussen IJsvogels en Antwerp Ice Hockeyclub, maakt hij in datzelfde jaar zijn debuut als radioverslaggever. In 1954 volgt zijn overstap naar televisie. Bij de NTS en de latere NOS, was hij jarenlang de absolute nummer één voor motorsport, bobslee en ijshockey. Zijn karakteristieke commentaar bij WK- en Olympische ijshockeywedstrijden in de jaren '70 en '80 tussen Sovjets, Canadezen, Tsjechen en Zweden, is legendarisch. Ook was hij vanaf het midden van de jaren '50 chef van de sportredactie van Het Utrechts Nieuwsblad. Henrichs heeft drie publicaties op zijn naam staan. Naast 'Frans Henrichs over ijshockey' (Zwolle: La Revière & Voorhoeve) zijn dat 'IJshockey' uit 1967 (Amsterdam: Uitgeverij J.F. Duwaer & Zonen) en 'Olympische winterspelen 1988 Calgary' uit 1988 (Rijswijk: Wavery). Gedurende drie perioden was Henrichs bestuurslid van de Nederlandse IJshockey Bond (1965-1967, 1969-1980 en 1987-1989). In 1980 ontvangt hij het erelidmaatschap van de NIJB en in 1991 de 'Golden Press Award' van de International Ice Hockey Federation. In 1987 stelt Henrichs een bokaal beschikbaar voor de meest waardevolle Nederlandse speler van de hoogste vaderlandse competitie. De Frans Henrichs Bokaal wordt jaarlijks uitgereikt en geldt als de meest prestigieuze onderscheiding die een Nederlandse speler ten beurt kan vallen. Frans Henrichs overleed in 1999 op 76-jarige leeftijd in Nieuwegein. Voor publicatie van het fragment uit 'Frans Henrichs over ijshockey' op nijb.nl hebben de erven Frans Henrichs toestemming verleend.
Zoetermeer, 2005
Laatst gewijzigd op 28 april 2020 om 19:50